Beschrijving
Wie kent niet de fabels van de krekel en de mier en van de kaasetende raaf? Van Aesopus, Phaedrus of La Fontaine, of hoe ze ook telkens weer blijven opduiken: dit ‘bittere, maar heilzame medicijn, vermengd met honing’ blijft altijd weer smaken.
De overlevering en doorwerking van de fabels is een ingewikkelde geschiedenis. Eén tak van de Aesopische fabels zien we in de ‘fabelkwatrijnen’ van een zekere Ignatius Diaconus (9e E.n.C.). Wie de auteur ook precies geweest mag zijn, deze byzantijnse geestelijke-geleerde was in elk geval doorkneed in het oudgrieks en de klassieke metra; deze bestonden in zijn tijd alleen nog als een geleerd spel en, wat deze ‘byzantijnse tetrasticha’ (kwatrijnen) betreft, als een profaan, niet-christelijk spel.
Om een hele fabel in de vier regels van een kwatrijn onder te brengen, moest Ignatius allerlei sprongen en indikkingen toepassen, wat hij met grote vindingrijkheid heeft gedaan; zijn fabelkwatrijnen hebben in later eeuwen een grote populariteit verworven.
Een uitvoerige inleiding en een verklarend commentaar van de vertaler geven de lezer inzicht in de fabeltraditie in het algemeen, Ignatius’ fabelkwatrijnen in het bijzonder en in de 57 plus 32 fabels op zichzelf, die hier integraal vertaald zijn volgens het metrisch stramien van het origineel.
Gert-Jan van Dijk is verbonden aan de afdeling klassiek Griekse taal- en letterkunde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en van de Vrije Universiteit Amsterdam; hij is gepromoveerd op een dissertatie over fabels in de Griekse literatuur van de archaïsche, klassieke en hellenistische periode.
Beoordelingen
Er zijn nog geen beoordelingen.